Berlijn vervulde een belangrijpe positie in de jaren na de Tweede Wereldoorlog en vooral in de Koude Oorlog. Berlijn was verdeeld in vier bezettingszones. De drie westelijke zones waren democratisch en kapitalistisch de oostelijke zone was Communistisch. De westerse geallieerden kregen vrije toegang tot West-Berlijn en het dagelijks bestuur zorgde voor niet veel problemen. Op 20 juni 1948 werd de D-Mark ingevoerd door de geallieerde bezetters in West-Duitsland en in de westelijke zone van Berlijn. Dit was een economische noodzaak, omdat de Reichmark die tot en met de Tweede Wereldoorlog in omloop was totaal geen waarde meer had. Handelaren, winkeliers en kooplui lieten zich daarom bijvoorbeeld liever in sigaretten uitbetalen. De Sovjet-Unie voelde zich bedreigt door de munt. Stalin, was van mening dat dit in strijd was met de afspraken die gemaakt waren in Jalta. Een paar dagen later voerden de Russen een eigen munt in het Oostelijke deel van Berlijn in. Dit was volgens hen de enige juiste munt en moest dus in heel Duitsland worden ingevoerd. 

Op deze manier ontstond een economische tweedeling. Deze tweedeling en de groeiende tegenstellingen zorgden uiteindelijk voor het ontstaan van twee staten: de Bondsrepubliek Duitsland (BDR), waar de drie gebieden toe behoorden die onder Amerikaanse, Britse en Franse controle behoorden en de Duitse Democratische Republiek (DDR) in het meest oostelijke gebied, dat onder supervisie van de Sovjets stond.

De D-Mark leidde tot een economische impuls in de BRD, maar dit gebeurde pas na een moeizaam begin: eerste stegen de prijzen enorm in het najaar van 1948 en werden spaartegoeden van veel Duitsers minder waard. Pas na tien jaar begon de BRD de vruchten te plukken van de D-Mark.